Motto to live by

Life should not be a journey to the grave with the intention of arriving safely
in an attractive and well-preserved body,
but rather to skid in sideways, chocolate in one hand, martini in the other, body thoroughly used up,
totally worn out and screaming: 'Woo hoo! What a ride!'
(Hunter S.Thomson - met dank aan Nathalie)

dinsdag 29 januari 2013

Eine kleine Nachtmusik

In je onderbewustzijn hoor je een sleutel in het slot draaien. Je trekt zonder je ogen te openen de wekker naar je toe en ziet door je wimpers dat het twintig voor vijf is.
'Eindelijk. Hij is thuis,' denk je.
De voordeur blijft langer open dan normaal en langzaam stellen je antennes zich scherp.
Doet hij ze op slot?
Is hij dronken?
Er klinkt belachelijk luid geschuifel voor dit uur van de nacht en je voelt hoe ergens in je voetregio de irritatie begint. Zenuwbenen. Je wriemelt. Je knijpt je ogen stijf dicht en probeert jezelf weer in slaap te dwingen. Je staat op en gaat plassen.

Beneden branden intussen de lichten. Veel lichten die door de dunne lap stof schijnen die nu bijna een jaar voor het gat in de deur hangt. Je maakt een mentale nota dat je het gat dringend moet dichten.

Je hoort keukenkasten opengaan. Een lade. Borden. De koelkast. De irritatie zit al voorbij je knieën als je beseft dat je straks door de regen moet voor vers brood.

Het bord wordt hardhandig op de tafel gezet. Je zintuigen zijn nu zo wakker dat ze registeren hoe de broodzak opengaat en hoe een pak kaas wordt opengesneden (lade open, schaar, lade dicht).
Eerst de keukendeur, dan het schuifje van de kelderdeur. Hij dendert de trap af. En weer terug op. Een fles Icetea, denk je, want er stond geen frisdrank meer in de koelkast. De irritatie is geruisloos naar boven geslopen en zit nu vlak onder je ribbenkast

Wat in een restaurant rustgevende geklingel van borden, messen, glazen genoemd wordt, klinkt op dit onmenselijk vroege uur als een orkest dat zich warm blaast. Je schouders spannen zich en het lukt je niet meer om de juiste slaaphouding te vinden.
Dan hoor je praten.
Telefoon?
Nu?
Op dit uur?

Ping!
De irritatie heeft de opperste regionen bereikt. Je laat je boos uit bed glijden en loopt op blote voeten de trap af.
In een oud - en vooral vaak gewassen en dus slobberig - roze T-shirt dat net onder je billen komt en waaronder je geen onderbroek draagt. En geen beha natuurlijk.

Dat laatste besef je pas wanneer je in de keuken staat - in de spotlights van drie, vier, neen vijf! lampen - en vier ogen je verwonderd aankijken. Vier. Je brein registreert het iets te laat. Je staat er  al minstens een halve seconde.
Je gooit je armen in de lucht - je denkt net te laat: 'niet te hoog! niet te hoog!' - en mompelt: 'Allez, Wannes, ik ben kapot!'

Je loopt terug naar boven en gaat in bed liggen.
Je vouwt je handen op je borst.
Je voeten hebben ijskoud van de tegels in de gang.
Je denkt aan het roze T-shirt waar een gat in zit. Je kunt er zo je vinger doorsteken.
Je beseft dat je vergat de make-up van je gezicht te halen zodat je er nu als een verlopen panda uitziet.
Je voelt aan je haren die achteraan vreemd plat liggen en een beetje omhoog steken aan één kant.
Je hoopt dat Franky heel dronken is. Of dat je zo snel weg was dat hij je niet zag. Of dat hij plots blind geworden is.

Tien minuten later hoor je ze de trap op stommelen.
Ze giechelen in de badkamer waarvan je weet dat de deur half open staat. Je hoopt dat Franky jouw tandenborstel niet gebruikt.
Meer gestommel op nog een trap. En nog een krakende trap in de slaapkamer. En dan nog een keer terug naar de badkamer. En weer terug.
Je hoort een enorme klap.
De deur van de andere slaapkamer gaat open.

'Godverdomme Wannes! Kun jij niet slapen als normale mensen? Onnozelaar!'

Flo draagt geen oude slaapkleren en geen make-up.
Gelukkig maar.

Het is intussen vijf voor zes en je staat op.

woensdag 16 januari 2013

Mijn straat 2

Mijn straat is wit vandaag. Met ook een beetje bruin en vooral veel glad. Met hakken is het lachen. Als ik 's nachts in bed lig, knijp ik mijn ogen een beetje vaster dicht als ik auto's om de hoek hoor komen. En als ze hard gaan soms mijn billen.
De stoep is grotendeels geveegd met hier en daar nog gladde stukken van de mensen die straks 'dag meneer, dag mevrouw, ik ben van de GAS' aan de deur krijgen. Of niet natuurlijk. De GAS komt hier niet zo vaak langs, in mijn straat. Dat weten die mensen ook wel.
Op vijf minuten ben ik in het Rivierenhof om er plaats te maken in mijn hoofd voor nieuwe letters en woorden en zinnen maar vandaag is er geen rust. Kinderen gillen en sleeën op rood en blauw en groen plastic en soms ook op hout. Hun moeders dachten 'laat ik dat skipak nog maar eens aantrekken want anders is het zo zonde voor één keer per jaar tijdens de skivakantie'. Er is een man met een rood espenblad op zijn hoofd waarop CANADA geborduurd staat en een oude Marokkaan met een djellaba en een roze muts met flosjkes aan zijn oren en een man met bijna net zo lange haren als Elise van het plein maar dan grijs en onder een muts. Hij rent en rent in zijn zwarte strakke broek en zijn gele fluojas en zijn haren vliegen achter hem aan. Rap! Een andere man rinkelt met zijn fietsbel. Ik moet uit de weg! Weg! Hij schuift meer dus ik ga weg.
De dakloze uit mijn straat zien we niet meer. Omdat ik een beetje bezorgd en heel nieuwsgierig ben, bel ik naar de opvangdienst. Hij slaapt daar. Maar om tien uur 's ochtends moet hij buiten. Zou hij soep krijgen? En thee? En een extra dekentje? En brood van Xavier en Veronique? Want dat kreeg hij hier wel, in mijn straat.

dinsdag 15 januari 2013

Mijn straat

Mijn straat ligt in Borgerhout. Dat Borgerhout, ja, van de sms-en en de camionetten en de werkloze journalisten op de Turnhoutsebaan.
Mijn huis ligt tegenover de kerk. De dikke kerk die naar het schijnt op een peperbus lijkt.
Als ik in mijn huis sta en naar buiten kijk, woont rechts Wouter van Groen! en links Siegfried Verbeke van 'in de gevangenis wegens negationisme'. Daartussen wonen nog maar pas Jan en Christel en al heel lang Driss die de garage van Siegfried mag gebruiken voor zijn rommel en Wim die neuroloog is met zijn man Stefaan die Fausto Coppi speelt in theater Tol en den bompa die 's ochtends heel vroeg een sigaretje rookt voor zijn deur en dan heel luid 'goeiemorgen' zegt waarop ik alleen maar 'sssssst' wil doen en ook nog oude Anna die slecht te been is en nog maar weinig buiten komt.
Aan de kant waar geen kerk meer is, heeft een zwangerschapsvirus toegeslagen. Eentje is dit weekend geboren en er wonen nog vijf andere babytjes in evenveel buiken uit de straat. Ze heten Grote Anna en Kleine Anna - maar niet echt natuurlijk - en Simon en Arvid en Sam en Femke en Tuur en Nand en zijn kleine zusje en sinds kort ook Mia. Ze vinden allemaal moeilijk een plaatsje in de kleuterklas. Ze dragen soms zelfgemaakte kleertjes en hun ouders hebben niks met auto's. Ze gaan achter op de fiets of in de bakfiets of gewoon te voet.
In de straat hangen vlaggetjes gestikt door de buurvrouwen omdat ze dat leuk vonden en ook voor Music for Life, maar toch vooral omdat ze dat leuk vonden. Soms ontstaat er plots een soepruil die weer even snel verdwijnt. Misschien zijn de groenten op? Of de goesting, dat kan ook. Soms geven we feesten met halal vlees en halal kip en vinden wij dat allemaal prima. Soms drinken we uit protest voor een overleden buurman zijn huis een Jupiler. En in de zomer zetten we bloembakken buiten - die van de Lentepoets of die van onszelf.
Dat en misschien nog veel meer is mijn straat in Borgerhout.

donderdag 10 januari 2013

Deel 3 zonder dak

In 1982 verbleef ik vier dagen bij meneer en mevrouw Vanderputten in New York. Ik was achttien en New York was het schitterend eindpunt van mijn uitwisselingsjaar in de USA.
Meneer Vanderputten nam me 's ochtends vroeg mee op een wandeling door Manhattan. Hij kocht een kop koffie in een kartonnen beker en liet er extra veel suiker in doen. Dan bestelde hij een zwarte koffie waar hij meteen een slokje van nam. Voor ik me kon afvragen voor wie de eerste kop bestemd was, knielde hij neer bij een groezelige oude man en gaf hem de koffie en een briefje van een dollar. Hij sloeg fluisterend een praatje en stond weer op.
Toen we verder liepen vroeg ik meneer Vanderputten wie de man was.
'That's Gerald', zei hij. 'I bring him coffee every day.'
Iemand elke dag een kop koffie brengen was een nieuw concept voor mij.
'Why?' was dan ook een logische vraag.
'Gerald is homeless. The coffee is his breakfast and he can buy lunch for a dollar.'
Zijn antwoord verbaasde me zo mogelijk nog meer. 'Dakloos' was in België - of tenminste in Leuven waar ik vandaan kwam - even nieuw als koffie uit een kartonnen beker met een plastic dekseltje erop. Meneer Vanderputten keek me aan en trok zijn borstelige grijze wenkbrauwen omhoog.
'There are hundreds of homeless people in the city,' verduidelijkte hij toen hij mijn verbaasde gezicht zag, 'but I made Gerald my homeless person. I give him coffee and a dollar every day and I talk to him, so he knows someone still cares.'

 Meneer Vanderputten was ongetwijfeld een rijk man. Hij woonde met zijn vrouw in hartje New York op een tweeslaapkamerappartement met een zwembad op het dak. Omdat ik geen flauw idee had wat een dergelijke flat waard was, maakte ik er niet veel van, maar ik vond het wel cool dat hij met een dakloze praatte.

Het is intussen meer dan dertig jaar geleden, maar dat beeld van meneer Vanderputten staat nog altijd op mijn netvlies gebrand. Van alle zaken die ik dat jaar beleefde, was dat hetgene wat bleef hangen. Misschien bestaat er een foto van meneer Vanderputten met de dakloze Gerald en herinner ik het me daarom nog zo helder, maar net zo goed bestaat die foto niet.

Mijn dakloze heet Jay en komt uit India. Zijn verhaal is vreemd. Hij nam het vliegtuig naar Frankrijk en landde in Parijs waar zijn broers hem zouden komen halen voor een gearrangeerd huwelijk. Ze daagden echter niet op en Jay kwam op straat terecht. Hij liep verloren, geraakte zijn papieren kwijt en toen het te koud werd in Parijs, kwam hij naar Antwerpen waar het in zijn gedachten warmer was.
Zijn mama in India wil dat hij terugkomt. En hij wil ook terug, maar heeft geen geld en geen papieren.
Zijn drie broers wonen legaal in Parijs maar hij heeft hun adressen of telefoonnummers niet. Het vragen aan zijn moeder kan niet. Zij woont in Madras maar het is niet duidelijk of hij contact met haar heeft.
Hij is dertig.

Een raar verhaal? Dat vind ik ook. Het hangt met haken en ogen aan elkaar en ik weet niet wat ik ervan moet geloven.

Vannacht slaapt hij nog op straat, maar morgen gaat hij naar de psychiatrische afdeling van het Stuivenbergziekenhuis. Om tien uur. Echt waar. En hij mag er veertien dagen blijven.
Ik bel het ziekenhuis en vraag hen of ze morgen een Jay verwachten. Er staat niemand nieuw opgeschreven die morgen binnen moet komen verzekert de verpleegster van dienst me. Mijn hart breekt een beetje als ik het haar hoor zeggen. En ik voel me ook opstandig en gefrustreerd worden, want Jay komt de ene keer met de boot en de volgende keer met het vliegtuig. Hij wil de ene keer wel ergens gaan slapen en een paar uur later weer niet.
Jay heeft problemen die ik niet kan oplossen. Ik kan ze zelfs niet mijn probleem maken. Ik wil helpen, maar mijn hulp leidt tot niets. Een trui, twee dekens en om de vier uur een hete bokaal thee met vier klontjes suiker. Veel meer kan ik voorlopig niet doen.
Alle buren zijn nu op de hoogte en iedereen doet wat hij kan. Ik denk dat hij intussen kan kiezen uit drie soorten soep. Een buurvrouw doet navraag bij het Mattheusshuis van de parochie en vraagt of Jay er een nacht mag blijven, maar zij mogen die verantwoordelijkheid niet nemen. Bijna alle mensen die voorbij komen staan stil en blijven kijken naar het blauwe deken in het kerkportaal. Ze praten met elkaar, vertellen wat zij weten over hem en vragen zich stuk voor stuk af wat we nog meer kunnen doen.
We zijn solidair, maar we staan met onze rug tegen de muur.

woensdag 9 januari 2013

Frustraties over een paard en water

'Je kunt een paard naar water leiden, maar je kunt hem niet doen drinken', zegt Reza van de daklozenopvang als ik hem opbel om te zeggen dat 'onze dakloze' niet naar de Desguinlei wil komen wegens te ver. Wanneer ik hem uitleg dat ik de redenering van 'onze dakloze' wel een beetje begrijp, zet hij me met mijn twee voeten op de grond.
'Hij komt uit Indië, toch? Weet je hoeveel kilometers hij daarvoor heeft moeten afleggen? Als die meneer een bad, eten en een bed wil, is hij hier meer dan welkom. Jij hebt gedaan wat je kon. Je hoeft je nu niet meer schuldig te voelen.'

Oef.
Dankjewel.

En toch ook wel: Au.

Ik heb eerder op de dag de moed opgebracht om met 'onze dakloze' te praten. Hij komt uit Indië. Via Parijs. Zijn naam ken ik (nog) niet. Hij is blij met hete thee met veel suiker en met de twee dekentjes die ik hem geef.
Als ik hem in de late namiddag vertel dat ik een bed voor hem geregeld heb in de Desguinlei zegt hij: 'No. Ten o'clock morning is finished. Is too far.'
Ik dring aan, maar hij blijft zijn hoofd op die rare manier schudden. Geen neen en geen ja.
Ik vraag hem of hij dan geen douche wil. Dat wil hij wel, maar niet in de Desguinlei.
Ik toon hem de tramkaart die ik gekocht heb en zeg dat hij ze mag hebben. Dan kan hij tenminste vannacht naar de Desguinlei gaan en morgen met de tram terugkomen. De bus? De metro? Weer geen neen en geen ja. Hij wil de kaart niet aannemen.
Ik zeg dat ik wel met hem mee zal gaan naar de Desguinlei. We zullen de tram nemen en dan weet hij hoe hij morgen terug moet komen. Geen neen en geen ja.
Ik vraag of hij honger heeft, maar hij bedankt beleefd. Neen, ja.
Ik zeg hem nog een keer hoe koud het wel wordt vannacht. Zijn hoofd doet geen neen, geen ja.
Hij belooft me dat hij in het kantoor van Citibank zal gaan slapen.
Ik weet bijna zeker dat hij hier vannacht nog een keer zal slapen.

Intussen mail ik de buren. Ik krijg nog wat adressen en suggesties. Iemand heeft hem al een koffiekoek gebracht. Ik denk dat we allemaal met hetzelfde gevoel zitten. Pijnlijk omdat geen van ons hem echt kan helpen.

Aan tafel praten Flo en ik over onze dakloze.
Ze begrijpt niet hoe iemand in België terecht kan komen.
'Waarom gaat hij niet gewoon terug naar Indië? Daar is het tenminste warm.'
'Waarom zoekt hij geen werk?'
'Waarom probeert hij zich niet een beetje op te werken? Een beetje initiatief te nemen?'
'Waarom wil hij niet in een bed gaan slapen?'
'Waarom is hij in godsnaam naar een koud land als België gekomen?'
'Waarom heeft hij niet beter nagedacht voor hij het vliegtuig naar Europa nam?'
'Waarom wil hij hier zijn, zonder familie of vrienden?'
'Waarom...
'Waarom...
'Waarom...

Ik probeer zo goed als ik kan te antwoorden. Dat het gaat over armoede die wij ons niet kunnen voorstellen. Over gebrek aan kennis maar vooral aan informatie. Over wanhoop. Over dromen en desillusies.

Ik zeg haar dat als ze het hele verhaal wil kennen, ze moet praten met de man. Hij ligt daar toch maar de hele dag. En haar Engels is beter als het zijne.
Ze trekt een gezicht, maar ik merk toch dat mijn verhaal indruk gemaakt heeft.
We beslissen om in te gaan op de uitnodiging van Reza en het opvangcentrum op de Desguinlei een keer te bezoeken.
'En we gaan ook eens eten uitdelen aan de daklozen', zegt ze. 'Dat wil ik graag doen.'

Reza vroeg me daarstraks wat voor werk ik deed. Toen ik hem vertelde dat ik schrijfster was, moest hij lachen. Hij dacht dat ik in 'de sociale sector' werkte.
Eerlijk? Ik zou het niet kunnen, in de sociale sector werken. Daarvoor is mijn hart te week.
Maar misschien kan ik als schrijfster iets doen. Al is het maar het verhaal op een blog zetten.

Borgerhoutse realiteit: 'onze dakloze'

Wij wonen in een prettige buurt en zeker nu de straten heraangelegd zijn, ziet het er mooi en gezellig uit. De buren kennen elkaar en het gaat er meestal heel vriendelijk aan toe.

Na de heraanleg kregen we er een vaste buurtbewoner bij. Hij palmde één van de nieuwe bankjes als vaste slaapplaats in maar deed verder niemand kwaad en was 'proper op zijn eigen'. Thuis noemden we hem al snel 'onze dakloze'.
Zoals in:
'Onze dakloze snurkt wel heel luid.'
of
'Onze dakloze heeft precies nieuwe schoenen gekregen.'
of
'Ik heb onze dakloze thee zien drinken bij de Indiër op de Turnhoutsebaan.'

Onder buren werd er weinig over 'onze dakloze' gepraat, maar iedereen kende hem wel.

Waar hij in de zomermaanden overnachtte, weet ik niet, maar volgens één van de buurmannen sliep hij wel degelijk buiten.
Intussen heeft hij een vaste stek in het portaal van de kerk. Hij ligt er op een dubbelgevouwen oud dekbed onder een lichtblauwe deken. Zijn nieuwe schoenen staan netjes naast hem. Hij maakt geen rommel en hij snurkt nog altijd.

Maar het is wel winter. Aan het einde van de week gaat het vriezen.
En wat dan?
Wij maken ons ongerust over 'onze dakloze'.

Ik bel de Blauwe Lijn en vraag hen wat ik kan doen.
'Zeker geen eten geven', zegt de vrouw aan de telefoon. 'Geef hem de telefoonnummers van de plaatsen in de stad waar hij opvang kan krijgen en zeg hem dat hij ook terecht kan bij de politie in de buurt.'
Duh.
Telefoonnummers? En waarmee moet die man dan bellen?
Bij de politie? Hoe gaat hij daarop reageren?

Ik houd op straat een buurtwachter tegen en vertel hem over 'onze dakloze'. Hij legt me uit dat hij tegenwoordig in Deurne werkt en weinig kan doen in Borgerhout (waarom kan ik dergelijke zaken niet begrijpen?), maar hij belooft om zijn collega's te verwittigen. 'Onze dakloze' is bekend bij de buurtwachters. Hij spreekt geen Engels (laat staan Nederlands) en ze weten zelfs niet welke nationaliteit hij heeft. Hij is bovendien erg verward en bang. Een tijdje geleden werd hij opgepakt door de politie en zat hij een tijdje 'vast', maar ze hebben hem intussen weer vrijgelaten.

Gisteravond ging ik nog een keer kijken bij 'onze dakloze'. Hij snurkte luid, dus ik wist dat hij nog leefde - maar hij lag al sinds de ochtend onder dat dekentje. Ik heb intussen een mail naar Wouter van Besien gestuurd die recht tegenover het kerkportaal woont. Misschien kan hij aan wat touwtjes trekken.

Ik vraag me af hoe ik dit moet aanpakken?

Wat gebeurt er als ik hem te eten of te drinken geef? Iedereen is ervan overtuigd dat we hem dan niet meer 'kwijtraken'. De politie en de buurtwachter zeggen hetzelfde.
Dat zal wel, maar kan ik dit zomaar laten gebeuren?
Kan ik die mens nacht na nacht in de kou laten liggen terwijl ik zelf in mijn warme bed kruip?
Misschien wil 'onze dakloze' vooral met rust gelaten worden en vindt hij het vreselijk dat er mensen zich met hem bemoeien.
Misschien is hij gewoon bang.
Misschien ben ik gewoon te bang.