Ze komen meestal op vrijdag en ze zijn altijd met twee. Het kromme meneertje werd vervangen door een vrouw, maar de meneer met het scheve gezicht en de - in een tijd dat plastische chirurgie nog in de kinderschoenen stond - geopereerde hazenlip bleef. Hij voert altijd het woord. De tegenpartij staat er meestal wat onwennig bij. Zij zijn het die me aan het einde van het sermoen een fijn weekend wensen, misschien om het hele gedoe rond God en Duivel wat te counteren en me te verzekeren dat het allemaal niet zo'n vaart zal lopen.
Ik sta dan in de gang met De Wachttoren in mijn handen en lees de titel. Vandaag luidt die 'Bestaat Satan echt?' De meneer vroeg het me en ik dat vond ik lastig. Ik ben niet goed in gewijde geschiedenis. Ik had het antwoord dan ook fout.
(TIP: het antwoord lees je in De Wachttoren van deze week)
Ik heb niks met Jehovah of zijn koninkrijk. Als ik eerlijk ben, werken die mensen meestal op mijn zenuwen. Ik heb hen ooit gebruikt voor een Code 37-verhaal - want ja, zo ben ik wel.
Maar waarom blijf ik dan elke keer zo ontzettend vriendelijk?
Zo vriendelijk dat ze me regelmatig een briefje in de hand drukken en met aandrang vragen om een keer naar een bijeenkomst te komen.
Zeg eens eerlijk. Zou jij het kunnen? Een slecht geopereerde hazenlip? Een mevrouw die een beetje op Célie Dehaene lijkt en met een wandelstok loopt?
Hey... Misschien ben ik wel een betere christen dan ik denk!
vrijdag 14 november 2014
vrijdag 3 oktober 2014
Ik ben zo blij!
Als kind vond ik lezen de max. Elke zaterdag zat ik op de vensterbank van het raam in ons huis op de Kapelberg te wachten tot mijn moeder terugkwam van de kapper. Ze rook dan niet alleen fantastisch naar haarlak, maar had ook altijd een boek voor me bij. Heidi, iets met een kabouter (de naam ontsnapt me), Pietje Puk, Claudia.Tot op de dag van vandaag ben ik dol op de geur van haarlak. En dat heeft ongetwijfeld met mijn liefde voor lezen te maken.
Ik schreef ook graag. En dan bedoel ik echt het vormen van mooie letters, bij voorkeur met een mooie vulpen. Geen wonder dat ik in tranen uitbarstte toen mijn man me op mijn verjaardag ooit een Mont Blanc cadeau deed.
En ik verzon graag verhalen en gedichtjes. Dat van 'De Dief in de Kast' stond zelfs ooit in de Taptoe. Het spelletje met vier dobbelstenen dat je bij een publicatie cadeau kreeg, stond jarenlang als een soort trofee op mijn kast.
Mijn ouders vroegen me regelmatig wat ik wou worden en ongetwijfeld antwoordde ik ooit 'schrijfster', maar dat werd niet serieus genomen. Ik herinner me dat mijn moeder zei: 'Kind, schrijvers verdienen het zout op hun patatten niet. Trouwens, een schrijver bèn je. Dat kun je niet worden.' En mijn vader vulde aan: 'Word jij maar advocaat, want zoals jij kan praten...!' Dokter of notaris mocht ook. Of op zijn minst 'in de zaak' komen.
Dus ik ging studeren. Dat liep die eerste jaren niet zo heel vlot en daarna weer wel. In al die tijd schreef ik weinig of niets. Af en toe een thesis, ja, maar meer was het niet.
En dan begon het leven.
Het Leven.
Met een Man en een Huis en een Job en Kinderen.
Ik kan niet uitleggen waarom ik niet meteen mijn kans als journaliste waagde (zoals Patrick wel deed). In mijn studententijd had ik behoorlijk wat artikels geschreven voor een gratis blad in het Leuvense - maar blijkbaar was de stap naar een 'echt' tijdschrift te groot.
Ik kan ook niet uitleggen waarom ik niet gewoon schreef.
Misschien waren het de woorden van mijn moeder die nazinderden. Dat van die schrijver die je bent en niet wordt.
Misschien was ik bang dat ik het zout op mijn patatten niet zou verdienen en speelde ik liever op veilig. Want productmanagers bij een tijdschrift verdienden een stuk beter dan journalisten ondervonden Patrick en ik aan den lijve.
En toen werd ik ontslagen en in plaats van weer 'een job' te zoeken, ging ik schrijven.
En toen kwam ik Johan van uitgeverij Lannoo tegen die in mij geloofde en de deur opende.
Ik ben hem en alle andere mensen bij Lannoo eeuwig dankbaar.
Maar tot op de dag van vandaag vind ik het moeilijk om mezelf 'schrijfster' te noemen. Het is een naam die weggelegd lijkt voor hele slimme mensen die - naast schrijven - ook nog Meningen hebben en die uren kunnen nadenken over De Perfecte Zin.
Dat kan ik niet.
Dat doe ik niet graag.
Maar ik vertel wel graag een verhaal.
En nu heb ik me daar toch een verhaal geschreven!
Zo eentje waarbij de uitgeefster je belt om te zeggen dat ze SUPERENTHOUSIAST is.
En waarbij een illustrator die eigenlijk geen reeksen meer aanneemt deze wel wil doen omdat ze SUPERENTHOUSIAST is.
En waarvan je vent zegt: 'Schat, ik vond het geweldig. Echt waar.'
En nog mooier...
Het is een verhaal voor kinderen.
En, o mijn god, ik ben zo blij!
Op mijn eenenvijftigste ben ik eindelijk klaar om te springen.
Op mijn eenenvijftigste komt mijn kinderdroom uit.
Op mijn eenenvijftigste ga ik het durven zeggen.
Ik ben een schrijfster.
(en jullie moeten nog tot na de zomer van volgend jaar wachten om het verhaal te lezen.)
Ik schreef ook graag. En dan bedoel ik echt het vormen van mooie letters, bij voorkeur met een mooie vulpen. Geen wonder dat ik in tranen uitbarstte toen mijn man me op mijn verjaardag ooit een Mont Blanc cadeau deed.
En ik verzon graag verhalen en gedichtjes. Dat van 'De Dief in de Kast' stond zelfs ooit in de Taptoe. Het spelletje met vier dobbelstenen dat je bij een publicatie cadeau kreeg, stond jarenlang als een soort trofee op mijn kast.
Mijn ouders vroegen me regelmatig wat ik wou worden en ongetwijfeld antwoordde ik ooit 'schrijfster', maar dat werd niet serieus genomen. Ik herinner me dat mijn moeder zei: 'Kind, schrijvers verdienen het zout op hun patatten niet. Trouwens, een schrijver bèn je. Dat kun je niet worden.' En mijn vader vulde aan: 'Word jij maar advocaat, want zoals jij kan praten...!' Dokter of notaris mocht ook. Of op zijn minst 'in de zaak' komen.
Dus ik ging studeren. Dat liep die eerste jaren niet zo heel vlot en daarna weer wel. In al die tijd schreef ik weinig of niets. Af en toe een thesis, ja, maar meer was het niet.
En dan begon het leven.
Het Leven.
Met een Man en een Huis en een Job en Kinderen.
Ik kan niet uitleggen waarom ik niet meteen mijn kans als journaliste waagde (zoals Patrick wel deed). In mijn studententijd had ik behoorlijk wat artikels geschreven voor een gratis blad in het Leuvense - maar blijkbaar was de stap naar een 'echt' tijdschrift te groot.
Ik kan ook niet uitleggen waarom ik niet gewoon schreef.
Misschien waren het de woorden van mijn moeder die nazinderden. Dat van die schrijver die je bent en niet wordt.
Misschien was ik bang dat ik het zout op mijn patatten niet zou verdienen en speelde ik liever op veilig. Want productmanagers bij een tijdschrift verdienden een stuk beter dan journalisten ondervonden Patrick en ik aan den lijve.
En toen werd ik ontslagen en in plaats van weer 'een job' te zoeken, ging ik schrijven.
En toen kwam ik Johan van uitgeverij Lannoo tegen die in mij geloofde en de deur opende.
Ik ben hem en alle andere mensen bij Lannoo eeuwig dankbaar.
Maar tot op de dag van vandaag vind ik het moeilijk om mezelf 'schrijfster' te noemen. Het is een naam die weggelegd lijkt voor hele slimme mensen die - naast schrijven - ook nog Meningen hebben en die uren kunnen nadenken over De Perfecte Zin.
Dat kan ik niet.
Dat doe ik niet graag.
Maar ik vertel wel graag een verhaal.
En nu heb ik me daar toch een verhaal geschreven!
Zo eentje waarbij de uitgeefster je belt om te zeggen dat ze SUPERENTHOUSIAST is.
En waarbij een illustrator die eigenlijk geen reeksen meer aanneemt deze wel wil doen omdat ze SUPERENTHOUSIAST is.
En waarvan je vent zegt: 'Schat, ik vond het geweldig. Echt waar.'
En nog mooier...
Het is een verhaal voor kinderen.
En, o mijn god, ik ben zo blij!
Op mijn eenenvijftigste ben ik eindelijk klaar om te springen.
Op mijn eenenvijftigste komt mijn kinderdroom uit.
Op mijn eenenvijftigste ga ik het durven zeggen.
Ik ben een schrijfster.
(en jullie moeten nog tot na de zomer van volgend jaar wachten om het verhaal te lezen.)
maandag 22 september 2014
De Sexy Meneer
Het begint als ik me neerzet op een rieten stoel op het terras van Danieli Il Divino.
Wow.
Wat is me dat voor pijn.
Het snijdt en vreet en kruipt.
Ik ga verzitten, maar er gebeurt niets.
Ik heb een lunchdate met mijn uitgever - altijd een fijne gelegenheid. Hij zit vast in de Kennedytunnel en is dus te laat. Ik bestel een grote fles water want dat is vaak het antwoord op mijn kwalen. Maar niet deze keer. Ik kan amper drinken.
Het boek dat ik bij me heb, blijft ongelezen op de tafel liggen.
Ik kan me er niet toe brengen om een blik te werpen op het menu en word al misselijk van het idee aan eten.
Als mijn lunchdate arriveert, vertel ik hem meteen dat ik pijn heb. Hij is bezorgd, maar ik blijf moedig glimlachen. Ik bestel zelfs iets te eten hoewel ik dan al weet dat het me niet zal lukken om veel binnen te krijgen.
De bubbels worden warm in hun glas. De fles water blijft onaangeroerd staan. Net als het eten.
Ik loop even naar binnen - en laat mijn lunchdate daarbij schaamteloos alleen met zijn eten - maar het helpt niet. Het wandelingetje dat we even later maken, helpt niet. Niks helpt.
Ik verontschuldig me en begin naar huis te fietsen. Onderweg bel ik Patrick en vraag ik hem om me tegemoet te komen op het Pedofiele Bospaadje (zo noemen wij het fietspad langs de ring).
Onderweg bel ik mijn dokter. Ze is er niet maar haar collega kan me wel zien. Binnen een half uurtje. Nooit geweten dat dertig minuten zo lang kunnen duren. Ik kan niet liggen. Alleen zitten lukt een beetje. Ik ben misselijk. Ik zweet. Ik voel alleen maar pijn.
'Hoe geraak je in het ziekenhuis?' vraagt de dokter wanneer ik op de onderzoektafel lig en zij op mijn buik duwt.
'Auto', zeg ik.
Ze stelt voor om een ambulance te bellen, maar dat wimpel ik af. Ze belt het ziekenhuis en verwittigt hen dat we er aan komen. Op haar briefje staat 'Appendicitis? Nierstenen?' en nog wat woorden die ik niet begrijp.
Vreemd.
Als ik weer voor haar zit, lijkt het of de pijn minder geworden is.
'De pijn is minder', zeg ik.
De dokter lacht: 'Als je nog een keer een miraculeuze handoplegging nodig hebt, kom je maar langs.'
Maar ik maakte geen grapje. De pijn is veel minder sinds ze op mijn buik geduwd heeft.
Patrick staat er op dat we toch nog naar het ziekenhuis gaan.
Het ziekenhuis op vrijdagavond.
De verpleegster is piepjong en bijzonder vrolijk. Ze zegt dat haar mama ook last heeft van opvliegers. En dat haar collega ooit nierstenen had en nu altijd super-empatisch is. Ze stopt een dikke holle naald in mijn hand en laat het bloed stromen. De naald blijft zitten voor als ik opnieuw pijn krijg. Dan proppen ze me meteen vol pijnstillers. Ze geeft me een potje om in te plassen. We gaan in de wachtkamer zitten.
Er wordt een man op een bed voorbij gereden. Hij huilt een beetje en ziet er niet gelukkig uit. 'Vloeibare XTC', horen we een ambulancier zeggen. 'Dat wordt weer plezant.'
Op het televisiescherm in de wachtkamer verschijnt de mededeling dat de MUG is uitgerukt en de wachttijden dus kunnen oplopen. Er hangt een poster aan de muur van een man in doktersjas die een serieus pak slaag gekregen heeft. De boodschap is dat de dokter wel voor jou maar niet met jou wil vechten. Patrick en ik vinden allebei dat de afgebeelde dokter als twee druppels water op Kris Peeters lijkt.
De pijn is nu echt helemaal weg. Er komen vrienden van ons binnen - vader en zoon. Zoon heeft zijn enkel verstuikt. Vader vertelt een verhaal van die keer dat zijn vrouw geen onderbroek onder haar jogging aan had en ze een spuit in haar bil moest krijgen. Ze vroeg hem om zijn onderbroek aan haar te geven maar hij weigerde waarop ze slaande ruzie kregen achter het gordijntje van een behandelkamer. En toen kreeg ze geen spuit in haar bil maar in haar arm. Vader is een goede verteller en we zitten hard te lachen.
Het wordt nog grappiger als in de gang een man voorbij loopt met alleen maar een pamper aan. Even later verschijnt een verpleegster die - met een geweldig accent - vraagt waar 'de sexy meneer' is. Niemand schijnt het te weten, tot de Sexy Meneer himself de wachtkamer binnen komt. Op zijn borst kleven drie van die elektrodendingen. Hij geeft iedereen een hand en vraagt of ze geen sigaret voor hem hebben. Iemand met 'Security' op zijn borstzakje geborduurd, komt binnen en zegt dat het zo wel goed is. 'Mark, we gaan terug naar je kamer', zegt hij. Blijkbaar is Mark een habitué.
We maken grapjes over Vader en zijn onderbroek en Mark.
De dokter komt langs met de bloeduitslagen. Er is niks meer aan de hand, zegt hij. Ze kunnen niks vinden. Ze weten ook niet wat er gebeurd is, maar vermoeden dat er een niersteentje zijn weg naar buiten heeft gezocht.
Ik mag naar huis.
En dan gaat Patrick frieten halen en een kipquorn. Dat is minstens al vijf jaar geleden.
Wow! Dat is lekker!
Alleen de kipquorn. Dat mag volgende keer een kipkroket zijn.
Wow.
Wat is me dat voor pijn.
Het snijdt en vreet en kruipt.
Ik ga verzitten, maar er gebeurt niets.
Ik heb een lunchdate met mijn uitgever - altijd een fijne gelegenheid. Hij zit vast in de Kennedytunnel en is dus te laat. Ik bestel een grote fles water want dat is vaak het antwoord op mijn kwalen. Maar niet deze keer. Ik kan amper drinken.
Het boek dat ik bij me heb, blijft ongelezen op de tafel liggen.
Ik kan me er niet toe brengen om een blik te werpen op het menu en word al misselijk van het idee aan eten.
Als mijn lunchdate arriveert, vertel ik hem meteen dat ik pijn heb. Hij is bezorgd, maar ik blijf moedig glimlachen. Ik bestel zelfs iets te eten hoewel ik dan al weet dat het me niet zal lukken om veel binnen te krijgen.
De bubbels worden warm in hun glas. De fles water blijft onaangeroerd staan. Net als het eten.
Ik loop even naar binnen - en laat mijn lunchdate daarbij schaamteloos alleen met zijn eten - maar het helpt niet. Het wandelingetje dat we even later maken, helpt niet. Niks helpt.
Ik verontschuldig me en begin naar huis te fietsen. Onderweg bel ik Patrick en vraag ik hem om me tegemoet te komen op het Pedofiele Bospaadje (zo noemen wij het fietspad langs de ring).
Onderweg bel ik mijn dokter. Ze is er niet maar haar collega kan me wel zien. Binnen een half uurtje. Nooit geweten dat dertig minuten zo lang kunnen duren. Ik kan niet liggen. Alleen zitten lukt een beetje. Ik ben misselijk. Ik zweet. Ik voel alleen maar pijn.
'Hoe geraak je in het ziekenhuis?' vraagt de dokter wanneer ik op de onderzoektafel lig en zij op mijn buik duwt.
'Auto', zeg ik.
Ze stelt voor om een ambulance te bellen, maar dat wimpel ik af. Ze belt het ziekenhuis en verwittigt hen dat we er aan komen. Op haar briefje staat 'Appendicitis? Nierstenen?' en nog wat woorden die ik niet begrijp.
Vreemd.
Als ik weer voor haar zit, lijkt het of de pijn minder geworden is.
'De pijn is minder', zeg ik.
De dokter lacht: 'Als je nog een keer een miraculeuze handoplegging nodig hebt, kom je maar langs.'
Maar ik maakte geen grapje. De pijn is veel minder sinds ze op mijn buik geduwd heeft.
Patrick staat er op dat we toch nog naar het ziekenhuis gaan.
Het ziekenhuis op vrijdagavond.
De verpleegster is piepjong en bijzonder vrolijk. Ze zegt dat haar mama ook last heeft van opvliegers. En dat haar collega ooit nierstenen had en nu altijd super-empatisch is. Ze stopt een dikke holle naald in mijn hand en laat het bloed stromen. De naald blijft zitten voor als ik opnieuw pijn krijg. Dan proppen ze me meteen vol pijnstillers. Ze geeft me een potje om in te plassen. We gaan in de wachtkamer zitten.
Er wordt een man op een bed voorbij gereden. Hij huilt een beetje en ziet er niet gelukkig uit. 'Vloeibare XTC', horen we een ambulancier zeggen. 'Dat wordt weer plezant.'
Op het televisiescherm in de wachtkamer verschijnt de mededeling dat de MUG is uitgerukt en de wachttijden dus kunnen oplopen. Er hangt een poster aan de muur van een man in doktersjas die een serieus pak slaag gekregen heeft. De boodschap is dat de dokter wel voor jou maar niet met jou wil vechten. Patrick en ik vinden allebei dat de afgebeelde dokter als twee druppels water op Kris Peeters lijkt.
De pijn is nu echt helemaal weg. Er komen vrienden van ons binnen - vader en zoon. Zoon heeft zijn enkel verstuikt. Vader vertelt een verhaal van die keer dat zijn vrouw geen onderbroek onder haar jogging aan had en ze een spuit in haar bil moest krijgen. Ze vroeg hem om zijn onderbroek aan haar te geven maar hij weigerde waarop ze slaande ruzie kregen achter het gordijntje van een behandelkamer. En toen kreeg ze geen spuit in haar bil maar in haar arm. Vader is een goede verteller en we zitten hard te lachen.
Het wordt nog grappiger als in de gang een man voorbij loopt met alleen maar een pamper aan. Even later verschijnt een verpleegster die - met een geweldig accent - vraagt waar 'de sexy meneer' is. Niemand schijnt het te weten, tot de Sexy Meneer himself de wachtkamer binnen komt. Op zijn borst kleven drie van die elektrodendingen. Hij geeft iedereen een hand en vraagt of ze geen sigaret voor hem hebben. Iemand met 'Security' op zijn borstzakje geborduurd, komt binnen en zegt dat het zo wel goed is. 'Mark, we gaan terug naar je kamer', zegt hij. Blijkbaar is Mark een habitué.
We maken grapjes over Vader en zijn onderbroek en Mark.
De dokter komt langs met de bloeduitslagen. Er is niks meer aan de hand, zegt hij. Ze kunnen niks vinden. Ze weten ook niet wat er gebeurd is, maar vermoeden dat er een niersteentje zijn weg naar buiten heeft gezocht.
Ik mag naar huis.
En dan gaat Patrick frieten halen en een kipquorn. Dat is minstens al vijf jaar geleden.
Wow! Dat is lekker!
Alleen de kipquorn. Dat mag volgende keer een kipkroket zijn.
vrijdag 5 september 2014
Waar is Xavier Debaere als je hem nodig hebt?
En plots raakte me - bèng - recht tussen de ogen. Ik kan mijn vinger zelfs op het exacte moment leggen. Ik stond aan het verkeerslicht en zag een grote, dure BMW helemaal links gaan staan. Ik dacht: 'Die slaat niét linksaf.' Ik had gelijk. En terwijl dat allemaal gebeurde en iedereen zijn ogen op de grote BMW had, slalomde er een kleine wagen tussen de file door waardoor iedereen in de remmen moest gaan hangen. De lucht was plots gevuld met sirenes, veel sirenes. In de spiegels zag ik overal blauwe zwaailichten. Wie geen boef of politieagent was, keek wat schaapachtig in het rond.
Mijn maag leek tegen mijn ruggengraat te plakken en ik voelde me misselijk.
'Zondag is hij weer weg', dacht ik een beetje paniekerig.
Tot nu hadden we er heel luchtig over gedaan.
Want wat zijn nu vijf maanden Portugal?
Geen vijftig euro als je je ticket op tijd boekt. Twee, drie uur vliegen, max.
Ik zoek ginder wel een kot.
Ik zie wel of ik lakens nodig heb.
Nee, ik ga de was niet zelf doen.
Denk je nu echt dat ik ga slapen in het beddengoed van andere Erasmusstudenten?
Voorlopig staat er genoeg geld op mijn rekening.
Ik weet niet of ik boeken moet kopen.
De vorige dag had ik aan Patrick gezegd dat dit toch weer heel anders was dan een jaar Brazilië. Geen visum regelen. Geen -tig injecties tegen enge ziekten. Geen geld wisselen en moeilijke rekeningen openen.
En mààr vijf maanden. Wat zijn nu vijf maanden?
Die zijn voorbij voor we het beseffen.
Ik heb extra boxershorts gekocht en badhanddoeken en shampoo en tandpasta en drie tandenborstels.
Hij geeft een afscheidfeestje en - als we ons écht niet kunnen inhouden - mogen we langskomen.
Ik dacht de hele tijd dat ik er immuun voor geworden was.
Niet dus.
Mijn maag leek tegen mijn ruggengraat te plakken en ik voelde me misselijk.
'Zondag is hij weer weg', dacht ik een beetje paniekerig.
Tot nu hadden we er heel luchtig over gedaan.
Want wat zijn nu vijf maanden Portugal?
Geen vijftig euro als je je ticket op tijd boekt. Twee, drie uur vliegen, max.
Ik zoek ginder wel een kot.
Ik zie wel of ik lakens nodig heb.
Nee, ik ga de was niet zelf doen.
Denk je nu echt dat ik ga slapen in het beddengoed van andere Erasmusstudenten?
Voorlopig staat er genoeg geld op mijn rekening.
Ik weet niet of ik boeken moet kopen.
De vorige dag had ik aan Patrick gezegd dat dit toch weer heel anders was dan een jaar Brazilië. Geen visum regelen. Geen -tig injecties tegen enge ziekten. Geen geld wisselen en moeilijke rekeningen openen.
En mààr vijf maanden. Wat zijn nu vijf maanden?
Die zijn voorbij voor we het beseffen.
Ik heb extra boxershorts gekocht en badhanddoeken en shampoo en tandpasta en drie tandenborstels.
Hij geeft een afscheidfeestje en - als we ons écht niet kunnen inhouden - mogen we langskomen.
Ik dacht de hele tijd dat ik er immuun voor geworden was.
Niet dus.
donderdag 24 juli 2014
De vleugels van Flo
Zeventien werd ze.
Gisteren.
Ergens in Griekenland.
Voor één keer nam ze haar telefoon meteen op.
'Hoi mama! Hoi papa! Ik heb niet veel tijd want we zitten op de bus en gaan zo meteen afstappen.'
Wij zeiden snel dingen als 'gelukkige verjaardag' en 'hoe is het daar' en 'amuseer je je een beetje?' en ook nog 'we missen je'.
Op de achtergrond hoorden we vriendinnen giechelen.
Drie minuten later was het telefoongesprek voorbij.
Het voelde raar nu mijn jongste niet thuis was op haar verjaardag.
Niet dat ze altijd thuis was op haar verjaardag natuurlijk. Flo verjaart midden in de zomer en dat betekent scoutskamp, ander kamp, logeren bij vriendinnen...
Vaker wel dan niet stapte ze een volgend levensjaar binnen op een andere locatie dan thuis.
Maar deze keer is het anders.
Verder, ja.
Maar ook anders-anders.
Ik kon aan alles voelen dat er nog eentje klaar stond om de sprong van de hoge wipplank te maken. Wannes had dat een paar jaar eerder ook gedaan, zij het later dan zijn zus naar mijn gevoel.
Flo's vleugels zijn nu al klaar.
Ze trekt er hier en daar nog wat dons uit en strijkt bepaalde plekken glad, maar je voelt aan alles hoe ze die vleugels wil spreiden en uitslaan.
Het huis is nu al te klein voor die magnifieke vleugels met hun enorme spanwijdte.
Het is niet dat ik daar niet blij om ben.
Ik ben blij dat ik mijn kinderen vleugels heb gegeven om zonder angst uit het nest te springen.
Maar ik blijf een beetje verloren achter.
'Verweesd' is misschien een beter woord. Hoewel ik me afvraag of je dat van een moeder kan zeggen.
Gisteren.
Ergens in Griekenland.
Voor één keer nam ze haar telefoon meteen op.
'Hoi mama! Hoi papa! Ik heb niet veel tijd want we zitten op de bus en gaan zo meteen afstappen.'
Wij zeiden snel dingen als 'gelukkige verjaardag' en 'hoe is het daar' en 'amuseer je je een beetje?' en ook nog 'we missen je'.
Op de achtergrond hoorden we vriendinnen giechelen.
Drie minuten later was het telefoongesprek voorbij.
Het voelde raar nu mijn jongste niet thuis was op haar verjaardag.
Niet dat ze altijd thuis was op haar verjaardag natuurlijk. Flo verjaart midden in de zomer en dat betekent scoutskamp, ander kamp, logeren bij vriendinnen...
Vaker wel dan niet stapte ze een volgend levensjaar binnen op een andere locatie dan thuis.
Maar deze keer is het anders.
Verder, ja.
Maar ook anders-anders.
Ik kon aan alles voelen dat er nog eentje klaar stond om de sprong van de hoge wipplank te maken. Wannes had dat een paar jaar eerder ook gedaan, zij het later dan zijn zus naar mijn gevoel.
Flo's vleugels zijn nu al klaar.
Ze trekt er hier en daar nog wat dons uit en strijkt bepaalde plekken glad, maar je voelt aan alles hoe ze die vleugels wil spreiden en uitslaan.
Het huis is nu al te klein voor die magnifieke vleugels met hun enorme spanwijdte.
Het is niet dat ik daar niet blij om ben.
Ik ben blij dat ik mijn kinderen vleugels heb gegeven om zonder angst uit het nest te springen.
Maar ik blijf een beetje verloren achter.
'Verweesd' is misschien een beter woord. Hoewel ik me afvraag of je dat van een moeder kan zeggen.
zondag 2 februari 2014
Mijn overactieve verbeelding
Het probleem is mijn overactieve verbeelding. Vooral 's nachts als Flo alleen naar huis moet fietsen. En al helemaal als we geen uur hebben afgesproken 'want ik ben mee verantwoordelijk voor de opruim achteraf en kan niet zomaar vertrekken.'
Als ik mijn ogen sluit en probeer te slapen, zie ik alleen het beeld van mijn dochter in het donker. Mijn hart klopt onaangenaam hard en - wat ik ook probeer - de gedachten laten zich niet verdrijven. Zelfs een pilletje helpt niet.
Gaat ze langs het stadspark en dan de Plantin Moretuslei of komt ze over de Turnhoutsebaan?
Aan het park zie ik de man met een kap over zijn hoofd en zijn handen diep in zijn zakken. Aan dat stukje waar het altijd stil is, weet je wel? Pas als hij de lange krullen van mijn dochter ziet, schiet zijn hand uit en grijpt hij de fiets langs achter vast.
Of de auto die haar klem rijdt op de Plantin Moretuslei. Ik moet er niet aan denken.
Of het groepje beschonken Russen dat zich vrolijk maakt om dat domme meisje alleen op de fiets om halfdrie 's nachts. Ze versperren haar de weg en ik heb geen flauw idee wat ze met haar gaan doen.
Of de jongen van 15 die 's nachts gaat joyriden met de auto van zijn vader. Hem kan het geen moer schelen dat mijn dochter daar fietst.
En Flo? Zij fietst. Met muziek in haar oren en haar handen nonchalant in de zakken van haar jas. Ze hoort niets, ze ziet niets, ze is niet bang. Ze doet alsof de wereld veilig is.
Net als ik. Toen ik nog geen moeder was.
Als ik mijn ogen sluit en probeer te slapen, zie ik alleen het beeld van mijn dochter in het donker. Mijn hart klopt onaangenaam hard en - wat ik ook probeer - de gedachten laten zich niet verdrijven. Zelfs een pilletje helpt niet.
Gaat ze langs het stadspark en dan de Plantin Moretuslei of komt ze over de Turnhoutsebaan?
Aan het park zie ik de man met een kap over zijn hoofd en zijn handen diep in zijn zakken. Aan dat stukje waar het altijd stil is, weet je wel? Pas als hij de lange krullen van mijn dochter ziet, schiet zijn hand uit en grijpt hij de fiets langs achter vast.
Of de auto die haar klem rijdt op de Plantin Moretuslei. Ik moet er niet aan denken.
Of het groepje beschonken Russen dat zich vrolijk maakt om dat domme meisje alleen op de fiets om halfdrie 's nachts. Ze versperren haar de weg en ik heb geen flauw idee wat ze met haar gaan doen.
Of de jongen van 15 die 's nachts gaat joyriden met de auto van zijn vader. Hem kan het geen moer schelen dat mijn dochter daar fietst.
En Flo? Zij fietst. Met muziek in haar oren en haar handen nonchalant in de zakken van haar jas. Ze hoort niets, ze ziet niets, ze is niet bang. Ze doet alsof de wereld veilig is.
Net als ik. Toen ik nog geen moeder was.
vrijdag 17 januari 2014
Onse Wannes
'Onse Wannes is aangekomen'
Berichtje van Bianca op mijn Facebook vanmorgen. En altijd een opluchting als je kind bijna een etmaal in de lucht heeft gehangen.
'Onse Wannes'. De 's' maakt het nog net iets schattiger.
Hij is dus al lang niet meer alleen 'onze' Wannes, maar de Wannes van veel andere 'onzen'. Zijn vrienden bijvoorbeeld. Of zijn familie(s) in Brazilië. En nu die in Argentinië.
Ik herinner me nog dat ik bij zijn geboorte dacht: 'Van mij. Mij, mij, mij.' Dat klopte natuurlijk niet, maar het voelde wel zo. Als ik mijn schoonmoeder met Wannes zag rondlopen, dacht ik: 'Hey. Van mij!' Hetzelfde - maar iets minder - met mijn moeder. En eigenlijk met alle mensen die in mijn ogen teveel Wannes claimden. Fout natuurlijk, maar wist ik veel. Je zet zo'n kind niet op de wereld voor jezelf.
Met de jaren leerde ik hem delen. Met veel mensen. Gelukkig maar. Gelukkig voor hem. En vooral gelukkig voor mij.
'Onze Wannes'.
'Onse Wannes'.
Intussen weet ik namelijk dat er genoeg Wannes is om te delen.
Met de rest van de wereld.
Berichtje van Bianca op mijn Facebook vanmorgen. En altijd een opluchting als je kind bijna een etmaal in de lucht heeft gehangen.
'Onse Wannes'. De 's' maakt het nog net iets schattiger.
Hij is dus al lang niet meer alleen 'onze' Wannes, maar de Wannes van veel andere 'onzen'. Zijn vrienden bijvoorbeeld. Of zijn familie(s) in Brazilië. En nu die in Argentinië.
Ik herinner me nog dat ik bij zijn geboorte dacht: 'Van mij. Mij, mij, mij.' Dat klopte natuurlijk niet, maar het voelde wel zo. Als ik mijn schoonmoeder met Wannes zag rondlopen, dacht ik: 'Hey. Van mij!' Hetzelfde - maar iets minder - met mijn moeder. En eigenlijk met alle mensen die in mijn ogen teveel Wannes claimden. Fout natuurlijk, maar wist ik veel. Je zet zo'n kind niet op de wereld voor jezelf.
Met de jaren leerde ik hem delen. Met veel mensen. Gelukkig maar. Gelukkig voor hem. En vooral gelukkig voor mij.
'Onze Wannes'.
'Onse Wannes'.
Intussen weet ik namelijk dat er genoeg Wannes is om te delen.
Met de rest van de wereld.
woensdag 1 januari 2014
We wensen je een gelukkig nieuw jaar!
17u
'Doen we het of doen we het niet?'
'Het gaat regenen.'
'Er komen negen meisjes van zestien eten.'
'Dan kunnen we niet anders, zeker?'
18u30
Diner bij de Roma. Een schotel met lamsbrochetten. Een couscous met lamsgehaktballetjes. 1 Spa rood. 1 cola. 16 euro.
19u23
Bus 421 naar Sint-Job is zo goed als leeg. Hij kan snel rijden op de verlaten wegen. Hij moet een kwartier wachten aan het ziekenhuis. Anders zijn we te vroeg.
20u10
Als wij afstappen, stapt de laatste passagier mee af. We hebben hem 'de man die geen kou kent' gedoopt toen hij opstapte. Hij heeft geen jas aan.
We wandelen een eindje terug tot aan het kanaal naar Dessel. Het is niet heel koud en het regent (nog) niet. Het waait. We stappen.
22u00
Het regent.
Brasserie Pot Au Feu organiseert een Nieuwjaarsdiner. Het zit er vol, op één tafel na. De ober vraagt aan de baas of hij ons mag binnenlaten. Het mag.
Iedereen is in feestkledij. Glittertruitjes. Spannende hemden rond indrukwekkende buiken. Dialect dat je in de stad niet meer hoort.
We vallen uit de toon op onze stapschoenen en jassen waar het water afdruppelt. Onze Odlo onderhemden en fleece truien. Ik heb een Jozef-en-Maria gevoel.
We bestellen twee glazen bubbels. 'Spuitwater, toch?' vraagt de ober. 'Cava?' vragen wij.
We klinken. En we nemen een selfie. We eten de olijven op.
De ober vertelt dat hij normaal niet moest werken vandaag. Maar zijn oudste dochter is op leercontract en was vanavond van dienst. En zijn jongste ging liever uit. En toen zijn vrouw ook nog ziek was, dacht hij: 'dan kan ik beter werken.' Daarom is hij aan het werk.
22u30
Onderweg. Het regent nog altijd.
Een huis met een glazen achterkant en veel licht. Er zitten mensen aan tafel. Wij zien hen, zij ons niet. Het is een mooi huis. We bespreken in welk huis we ooit willen wonen.
23u15
Deurne Noord. Voorbij de Bosuil. Er vliegen vuurpijlen in de lucht. We zijn te laat voor een selfie met het vuurwerk.
23u50
We komen thuis en checken hoe alles erbij ligt. Het valt mee ondanks de meisjesinvasie. We gaan snel naar het toilet. We fietsen naar Kristien en Kurt.
Op straat is het Bagdad. De vuurpijlen vliegen ons om de oren. Nog nooit zoveel vuurwerk gehoord en gezien. We roepen 'gelukkig nieuwjaar' naar de mensen die buitenstaan. Ze roepen terug.
00u03
We heffen het glas. We doen onze schoenen uit. We hangen onze jassen aan de kapstok. In die volgorde, ja.
In de keuken van Kristien en Kurt is het warm. Er is cake. Champagne. Wij hebben nog acht chocolade truffels mee.
02u00
We liggen in bed.
Oh what a night...
'Doen we het of doen we het niet?'
'Het gaat regenen.'
'Er komen negen meisjes van zestien eten.'
'Dan kunnen we niet anders, zeker?'
18u30
Diner bij de Roma. Een schotel met lamsbrochetten. Een couscous met lamsgehaktballetjes. 1 Spa rood. 1 cola. 16 euro.
19u23
Bus 421 naar Sint-Job is zo goed als leeg. Hij kan snel rijden op de verlaten wegen. Hij moet een kwartier wachten aan het ziekenhuis. Anders zijn we te vroeg.
20u10
Als wij afstappen, stapt de laatste passagier mee af. We hebben hem 'de man die geen kou kent' gedoopt toen hij opstapte. Hij heeft geen jas aan.
We wandelen een eindje terug tot aan het kanaal naar Dessel. Het is niet heel koud en het regent (nog) niet. Het waait. We stappen.
22u00
Het regent.
Brasserie Pot Au Feu organiseert een Nieuwjaarsdiner. Het zit er vol, op één tafel na. De ober vraagt aan de baas of hij ons mag binnenlaten. Het mag.
Iedereen is in feestkledij. Glittertruitjes. Spannende hemden rond indrukwekkende buiken. Dialect dat je in de stad niet meer hoort.
We vallen uit de toon op onze stapschoenen en jassen waar het water afdruppelt. Onze Odlo onderhemden en fleece truien. Ik heb een Jozef-en-Maria gevoel.
We bestellen twee glazen bubbels. 'Spuitwater, toch?' vraagt de ober. 'Cava?' vragen wij.
We klinken. En we nemen een selfie. We eten de olijven op.
De ober vertelt dat hij normaal niet moest werken vandaag. Maar zijn oudste dochter is op leercontract en was vanavond van dienst. En zijn jongste ging liever uit. En toen zijn vrouw ook nog ziek was, dacht hij: 'dan kan ik beter werken.' Daarom is hij aan het werk.
22u30
Onderweg. Het regent nog altijd.
Een huis met een glazen achterkant en veel licht. Er zitten mensen aan tafel. Wij zien hen, zij ons niet. Het is een mooi huis. We bespreken in welk huis we ooit willen wonen.
23u15
Deurne Noord. Voorbij de Bosuil. Er vliegen vuurpijlen in de lucht. We zijn te laat voor een selfie met het vuurwerk.
23u50
We komen thuis en checken hoe alles erbij ligt. Het valt mee ondanks de meisjesinvasie. We gaan snel naar het toilet. We fietsen naar Kristien en Kurt.
Op straat is het Bagdad. De vuurpijlen vliegen ons om de oren. Nog nooit zoveel vuurwerk gehoord en gezien. We roepen 'gelukkig nieuwjaar' naar de mensen die buitenstaan. Ze roepen terug.
00u03
We heffen het glas. We doen onze schoenen uit. We hangen onze jassen aan de kapstok. In die volgorde, ja.
In de keuken van Kristien en Kurt is het warm. Er is cake. Champagne. Wij hebben nog acht chocolade truffels mee.
02u00
We liggen in bed.
Oh what a night...
Abonneren op:
Posts (Atom)