Motto to live by

Life should not be a journey to the grave with the intention of arriving safely
in an attractive and well-preserved body,
but rather to skid in sideways, chocolate in one hand, martini in the other, body thoroughly used up,
totally worn out and screaming: 'Woo hoo! What a ride!'
(Hunter S.Thomson - met dank aan Nathalie)

donderdag 10 januari 2013

Deel 3 zonder dak

In 1982 verbleef ik vier dagen bij meneer en mevrouw Vanderputten in New York. Ik was achttien en New York was het schitterend eindpunt van mijn uitwisselingsjaar in de USA.
Meneer Vanderputten nam me 's ochtends vroeg mee op een wandeling door Manhattan. Hij kocht een kop koffie in een kartonnen beker en liet er extra veel suiker in doen. Dan bestelde hij een zwarte koffie waar hij meteen een slokje van nam. Voor ik me kon afvragen voor wie de eerste kop bestemd was, knielde hij neer bij een groezelige oude man en gaf hem de koffie en een briefje van een dollar. Hij sloeg fluisterend een praatje en stond weer op.
Toen we verder liepen vroeg ik meneer Vanderputten wie de man was.
'That's Gerald', zei hij. 'I bring him coffee every day.'
Iemand elke dag een kop koffie brengen was een nieuw concept voor mij.
'Why?' was dan ook een logische vraag.
'Gerald is homeless. The coffee is his breakfast and he can buy lunch for a dollar.'
Zijn antwoord verbaasde me zo mogelijk nog meer. 'Dakloos' was in Belgiƫ - of tenminste in Leuven waar ik vandaan kwam - even nieuw als koffie uit een kartonnen beker met een plastic dekseltje erop. Meneer Vanderputten keek me aan en trok zijn borstelige grijze wenkbrauwen omhoog.
'There are hundreds of homeless people in the city,' verduidelijkte hij toen hij mijn verbaasde gezicht zag, 'but I made Gerald my homeless person. I give him coffee and a dollar every day and I talk to him, so he knows someone still cares.'

 Meneer Vanderputten was ongetwijfeld een rijk man. Hij woonde met zijn vrouw in hartje New York op een tweeslaapkamerappartement met een zwembad op het dak. Omdat ik geen flauw idee had wat een dergelijke flat waard was, maakte ik er niet veel van, maar ik vond het wel cool dat hij met een dakloze praatte.

Het is intussen meer dan dertig jaar geleden, maar dat beeld van meneer Vanderputten staat nog altijd op mijn netvlies gebrand. Van alle zaken die ik dat jaar beleefde, was dat hetgene wat bleef hangen. Misschien bestaat er een foto van meneer Vanderputten met de dakloze Gerald en herinner ik het me daarom nog zo helder, maar net zo goed bestaat die foto niet.

Mijn dakloze heet Jay en komt uit India. Zijn verhaal is vreemd. Hij nam het vliegtuig naar Frankrijk en landde in Parijs waar zijn broers hem zouden komen halen voor een gearrangeerd huwelijk. Ze daagden echter niet op en Jay kwam op straat terecht. Hij liep verloren, geraakte zijn papieren kwijt en toen het te koud werd in Parijs, kwam hij naar Antwerpen waar het in zijn gedachten warmer was.
Zijn mama in India wil dat hij terugkomt. En hij wil ook terug, maar heeft geen geld en geen papieren.
Zijn drie broers wonen legaal in Parijs maar hij heeft hun adressen of telefoonnummers niet. Het vragen aan zijn moeder kan niet. Zij woont in Madras maar het is niet duidelijk of hij contact met haar heeft.
Hij is dertig.

Een raar verhaal? Dat vind ik ook. Het hangt met haken en ogen aan elkaar en ik weet niet wat ik ervan moet geloven.

Vannacht slaapt hij nog op straat, maar morgen gaat hij naar de psychiatrische afdeling van het Stuivenbergziekenhuis. Om tien uur. Echt waar. En hij mag er veertien dagen blijven.
Ik bel het ziekenhuis en vraag hen of ze morgen een Jay verwachten. Er staat niemand nieuw opgeschreven die morgen binnen moet komen verzekert de verpleegster van dienst me. Mijn hart breekt een beetje als ik het haar hoor zeggen. En ik voel me ook opstandig en gefrustreerd worden, want Jay komt de ene keer met de boot en de volgende keer met het vliegtuig. Hij wil de ene keer wel ergens gaan slapen en een paar uur later weer niet.
Jay heeft problemen die ik niet kan oplossen. Ik kan ze zelfs niet mijn probleem maken. Ik wil helpen, maar mijn hulp leidt tot niets. Een trui, twee dekens en om de vier uur een hete bokaal thee met vier klontjes suiker. Veel meer kan ik voorlopig niet doen.
Alle buren zijn nu op de hoogte en iedereen doet wat hij kan. Ik denk dat hij intussen kan kiezen uit drie soorten soep. Een buurvrouw doet navraag bij het Mattheusshuis van de parochie en vraagt of Jay er een nacht mag blijven, maar zij mogen die verantwoordelijkheid niet nemen. Bijna alle mensen die voorbij komen staan stil en blijven kijken naar het blauwe deken in het kerkportaal. Ze praten met elkaar, vertellen wat zij weten over hem en vragen zich stuk voor stuk af wat we nog meer kunnen doen.
We zijn solidair, maar we staan met onze rug tegen de muur.

Geen opmerkingen: